Onderzoek Universiteit voor Humanistiek: verband leggen tussen prostitutiebeleid en de omvang van mensenhandel problematisch
In het onderzoeksrapport ‘Aan de grenzen van het meetbare. De methodologische kwaliteit van internationale studies naar de omvang van aan prostitutie gerelateerde mensenhandel met nadruk op Noordwest Europa’ worden verschillende studies naar prostitutiebeleid en de effecten daarvan op de omvang van mensenhandel vergeleken. Het onderzoek van de Universiteit voor Humanistiek is uitgevoerd in opdracht van het WODC en werd gisteren gepubliceerd.
De uitkomsten van deze internationaal vergelijkende literatuurstudie bevestigen eerdere bevindingen van de Nationaal Rapporteur. Zo heeft zij al eerder aangeven waarom het zo lastig is een verband te leggen tussen het Nederlandse prostitutiebeleid en de omvang van mensenhandel.
Nationaal Rapporteur Corinne Dettmeijer: ’De precieze omvang van de prostitutiesector in Nederland is onbekend. Betrouwbare cijfers over het aantal vrouwen en mannen dat in de prostitutie werkt, zijn op dit moment niet voorhanden. Het is dan ook onduidelijk hoeveel vrouwen en mannen vrijwillig in de prostitutiesector werken, en hoeveel van hen dit gedwongen doen. Het is evident dat een deel van de prostituees wordt uitgebuit, maar vanwege onder meer het verborgen karakter van prostitutie alsook mensenhandel is het lastig vast te stellen hoe groot dat deel is. Het ontbreken van betrouwbare cijfers over de totale omvang van mensenhandel speelt niet alleen in Nederland, maar is een internationaal bekend probleem. Pogingen om tot een schatting van de wereldwijde omvang van mensenhandel te komen, hebben tot dusver niet geresulteerd in een betrouwbare schatting. Ook het vergelijken van landen op het gebied van mensenhandel is thans (nog) onmogelijk, als gevolg van het ontbreken van geharmoniseerde definities en uniforme systemen voor dataverzameling en -analyse.’
Uitkomsten onderzoek
In landen waar sprake is van regulering vonden onderzoekers van de Universiteit voor Humanistiek geen overtuigende aanwijzingen voor het schaalmodel - mensenhandel neemt toe -, noch voor het substitutiemodel - mensenhandel neemt af. Ook in landen waar sprake is van criminalisering van prostitutie vinden onderzoekers ‘geen overtuigende aanwijzingen dat criminalisering leidt tot een verminderde vraag naar prostitutiediensten, noch aanwijzingen dat dit vervolgens leidt tot vermindering van de omvang van aan prostitutie gerelateerde mensenhandel’.
Harmoniseren internationale data nodig
Voor de bestrijding van mensenhandel en om een goede vergelijking tussen internationale cijfers te kunnen maken, zijn betrouwbare statistieken van groot belang. De rapporteur onderschrijft de conclusie van de onderzoekers van de Universiteit voor Humanistiek dat meer betrouwbare en vergelijkbare cijfers over het aantal slachtoffers van aan prostitutie gerelateerde mensenhandel nodig zijn. Dat is echter nog niet zo eenvoudig omdat niet overal op dezelfde manier (mogelijke) slachtoffers worden geregistreerd en dus in statistieken worden meegeteld. Daarnaast maken verschillen in definities van mensenhandel, al dan niet in relatie tot prostitutie, dat studies over verschillende landen moeilijk vergelijkbaar zijn. In Europees verband wordt dan ook al sinds lange tijd gesproken over het harmoniseren van internationaal vergelijkbare data. Het is daarom van belang dat de EU Anti-Trafficking Coordinator dit punt samen met de EU-lidstaten blijft agenderen.
Belang van betrouwbare schattingen
Voor zover mensenhandel niet in beeld is, wordt op verschillende manieren geprobeerd om tot betrouwbare schattingen te komen. De Nationaal Rapporteur deed hierover eerder een aantal aanbevelingen in een artikel dat in 2015 werd gepubliceerd in Forum on Crime and Society van de United Nations.
Over het onderzoek
Aanleiding voor dit onderzoek is de motie van de ChristenUnie en SGP die de Tweede Kamer in grote meerderheid aannam in december 2014. In deze motie werd de minister van Veiligheid en Justitie verzocht een vergelijkend landenonderzoek te laten uitvoeren over prostitutiebeleid en de effecten daarvan op de omvang van mensenhandel.
Deze motie heeft geleid tot een literatuuronderzoek waarin op een systematische manier bestaande kennis is geïnventariseerd: over de omvang van mensenhandel in de prostitutie, over de mogelijkheden en problemen voor het bepalen van die omvang, en over de eventuele relatie daartussen. Landen die in dit onderzoek zijn betrokken zijn Nederland, België, Duitsland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Noorwegen. In de motie was de minister gevraagd nadruk te leggen op prostitutiebeleid in landen in Noordwest-Europa. Onderzoekers vonden 172 studies in deze landen waarvan 46 studies waren gebaseerd op empirisch onderzoek, die vervolgens zijn gecodeerd en gescoord op wetenschappelijke kwaliteit.